Fenr_cover
Rss

Family & Law


About this journal  
Found articles Expand all abstracts

    This contribution provides an introduction to the main theme’s that are discussed in micro-, meso- and macroeconomics relating to family law. The occasion was a closed international expert seminar organized by RETHINKIN. (www.rethinkin.eu), a Scientific Research Network financed by the Research Foundation Flanders. The seminar concerned the compensation of household production between partners on the one hand, and intergenerational care for the elderly on the other. A report on the legal aspects is also available on this forum. This contribution first situates the economics of family in general, before discussing the main functions of practicing the economics of family law: (a) avoiding legislative mistakes, (b) using incentives to encourage altruistic behaviour, (c) using disincentives to discourage opportunistic behaviour and finally, (d) applying family economics as a benchmark for protective measures. It is concluded that employing the economics of family law encounters some difficulties, but that the possibilities it offers for legal development outweigh the difficulties.
    Deze bijdrage biedt een inleiding op de voornaamste thema’s die aan bod komen in de micro-, meso- en macro-familierechtseconomie. Aanleiding was een besloten internationaal expertenseminar dat werd georganiseerd door RETHINKIN. (www.rethinkin.eu), een wetenschappelijke onderzoeksgemeenschap gefinancierd door het Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Vlaanderen. Dat seminar betrof de compensatie van huishoudelijke productie tussen partners enerzijds en intergenerationele zorg voor ouderen anderzijds. Een verslag van het juridische gedeelte is ook op dit forum beschikbaar. Deze bijdrage situeert eerst de familie-economie in het algemeen, vooraleer in te gaan op de belangrijkste functies van de beoefening van defamilierechtseconomie: (a) het voorkomen van verkeerde wetgevende keuzen, (b) het aanmoedigen in de wetgeving van altruïstisch gedrag, (c) het ontmoedigen in de wetgeving van opportunistisch gedrag en ten slotte (d) de onzichtbare hand als opmaat voor een minimale wetgevende bescherming. De conclusie luidt dat de beoefening van de familierechtseconomie op sommige moeilijkheden stuit, maar dat de mogelijkheden ervan voor een goede rechtsontwikkeling meer gewicht in de schaal leggen.


Prof. dr. Frederik Swennen
Frederik Swennen is a senior lecturer at the University of Antwerp and an attorney at the Brussels Bar.

    Op donderdag 12 en vrijdag 13 november 2015 vond het eerste internationale besloten expertenseminarie van RETHINKIN. plaats te Gent en Kortrijk. Dit seminarie is het initiatief van de Wetenschappelijke Onderzoeks Groep (WOG) RETHINKIN. (Rethinking legal kinship studies in the Low Countries). Deze WOG is het resultaat van de samenwerking tussen enerzijds de Vlaamse Vereniging voor Familie & Recht (V.Fam.) en anderzijds de Nederlandse Alliantie Familie & Recht. Het doel van RETHINKIN. is het herdefiniëren van het familierecht in de Lage Landen (www.rethinkin.eu).
    Op het seminarie debatteerden internationale experten gedurende twee dagen over twee thema’s: de vergoeding van huishoudelijke inspanningen in relaties enerzijds en de zorg voor ouderen anderzijds. Deze topics werden op de eerste dag geanalyseerd vanuit economisch standpunt. Hierna wordt enkel ingegaan op de tweede dag van het seminarie, waarop beide thema’s in juridisch en historisch perspectief werden geplaatst.
    On Thursday 12 and Friday 13 November 2015, the first international closed expert seminar of RETHINKIN. took place in Ghent and Kortrijk. This seminar was an initiative of the Scientific Research Group (WOG) RETHINKIN. (Rethinking legal kinship studies in the Low Countries). This WOG is the result of a cooperation between the Flemish Association of Family & Law (V.Fam.) and the Dutch Alliance Family & Law. RETHINKIN. steers the scientific redefinition of family law in the Low Countries and aims at taking a leading international role in this scientific discussion (www.rethinkin.eu).
    At this seminar, international experts discussed two themes: the remuneration of household production and informal elderly care. On the fhe first day these themes were analysed from an economic point of view. On the second day of the expert seminar, both of the themes were studied from a legal and a historical perspective. In this report, only the second day of the seminar will be discussed.


Katrien De Vos Ph.D.
Katrien De Vos is promovenda aan de faculteit Rechtsgeleerdheid van de Katholieke Universiteit Leuven.

    Op 29 september 2015 werd te Antwerpen een studiedag georganiseerd getiteld, ‘Gezinstransities vanuit het perspectief van de kinderen’. Aangezien tegenwoordig steeds meer kinderen opgroeien in een nieuw samengesteld gezin, rijst de vraag hoe kinderen deze nieuwe gezinssamenstelling ervaren en welke functies de verschillende betrokken professionals daarbij vervullen. Tijdens de studiedag stond deze vraag centraal en werd het ontstaan van een dergelijk nieuw samengesteld gezin na echtscheiding vanuit verschillende invalshoeken onderzocht. Daarbij werden de ervaringen met het ouderschapsplan in Nederland eveneens toegelicht, en dit vanuit juridisch en sociologisch standpunt. Vervolgens werden een aantal workshops georganiseerd waar onder meer de pedagogische ouderschapsbelofte met de opvoedingspiramide aan bod kwam, het juridische ouderschapsplan, het plusouderschapsplan, alsook de rol van magistraten in de familie- en jeugdrechtbanken. Tot slot vond een debat plaats tussen verschillende panelleden, zijnde prof. Frederik Swennen, mevrouw Nancy Bleys, raadgever Justitie bij het Vlaams Ministerie van Welzijn, de federaal minister van Justitie, Koen Geens en een jongerenvertegenwoordiger, Thomas van Grinsven.
    On September 29th 2015 a conference was held in Antwerp. The title of the conference was ‘Family transitions from the perspective of the children’. Because nowadays an increasing number of children grow up in newly recomposed families, questions arise concerning the influence of these newly recomposed families on the wellbeing of children who live in these families. Moreover, questions arise about the part which different professionals play within this context. The family recomposition and its impact were studied from different perspectives. Since the Netherlands has introduced an ‘ouderschapsplan’ (‘parenting plan’) some time ago, several findings on such plans were presented from a legal and a sociological perspective. Thereafter, workshops were organised which concerned de ouderschapsbelofte (‘the parental promise’), het juridische ouderschapsplan (‘the legal parenting plan’), het plusouderschapsplan (the ‘plus parenting plan’) and the role played by magistrates confronted with conflicts in the family court. Finally, a debate was held between prof. Frederik Swennen, the Flemish Minister of Welfare, Nancy Bleys, the federal Minister of Justice Koen Geens and Thomas Van Grinsven as a representative of the youth.


Ulrike Cerulus
Ulrike Cerulus is a researcher at the law faculty of Hasselt University (Belgium), where she is preparing a PhD thesis with respect to parental rights and responsibilities within recomposed families.

Charlotte Mol
Charlotte Mol is a student assistant at the Utrecht Centre for European Research into Family Law (the Netherlands).
Article

Access_open Formerly cohabiting parents and parenting plans: Who makes the effort?

Authors Simon de Bruijn Msc, dr. Anne-Rigt Poortman and Prof. dr. ir Tanja van der Lippe
AbstractAuthor's information

    When the Promotion of Continued Parenting and Proper Divorce Act came into force on March 2009 both married and cohabiting Dutch parents of minor children were obliged to draw up a parenting plan when they separate. Parenting plans are not enforceable for cohabiters, however. Using data from the New Families in the Netherlands survey, we examine how many former cohabiters create a parenting plan and how this compares to the number of verbal or no arrangements. We expect that child, parents and relationship characteristics are important for the likelihood that a parenting plan is constructed. Results show that more than half of former cohabiters create a parenting plan. Furthermore, former cohabiters are more likely to draw up a parenting plan if they consult a legal practitioner during their separation process. In addition, the younger the youngest child is, the more likely that former cohabiters will create a parenting plan or make verbal arrangements rather than no arrangements. That is also true for higher educated households and if they opt for residential co-parenting after divorce. Former cohabiters in a high-conflict situation are less likely to develop a parenting plan than make no arrangements.


Simon de Bruijn Msc
Simon de Bruijn is a Ph.D. candidate at the Department of Sociology and Research School (ICS) of Utrecht University. His research interests include divorce and post-divorce arrangements.

dr. Anne-Rigt Poortman
Anne-Rigt Poortman is an Assistant Professor at the Department of Sociology and Research School (ICS) of Utrecht University. She received her Ph.D. at Utrecht University in 2002. Her main research interests are divorce and separation, new relationship types and legal aspects of partner relationships.

Prof. dr. ir Tanja van der Lippe
Tanja van der Lippe is a Professor of Sociology of Households and Employment Relations at the Department of Sociology and Research School (ICS) of Utrecht University. She is the head of the Department of Sociology and research director of ICS Utrecht. Her research interests are in the area of work-family linkages in Dutch and other societies.

    The comparative discussions held during this seminar show that the different jurisdictions make use of – approximately – the same ingredients for their legislation on adult guardianship measures and continuing powers of attorney. Given the common international framework (for example the UN Convention on the Rights of Persons with Disabilities) and given the common societal context (cfr. the strong increase of the ageing population) this may not come as a surprise. Despite these common ingredients, the different jurisdictions have managed to arrive at different dishes spiced with specific local flavours. Given that each jurisdiction bears its own history and specific policy plans, this may not come as a surprise either. The adage ‘same same but different’ is in this respect a suitable bromide.
    For my own research, the several invitations – that implicitly or explicitly arose from the different discussions – to rethink important concepts or assumptions were of most relevance and importance. A particular example that comes to mind is the suggestion to ‘reverse the jurisprudence’ and to take persons with disabilities instead of healthy adult persons as a point of reference. Also, the invitation to rethink the relationship between the limitation of capacity and the attribution of a guard comes to mind as the juxtaposition of the different jurisdictions showed that these two aspects don’t need to be automatically combined. Also the discussion on the interference between the continuing powers of attorney and the supervision by the court, provoked further reflection on hybrid forms of protection on my part. Finally, the ethical and medical-legal approaches may lead to a reconsideration of the traditional underlying concepts of autonomy and the assessment of capacity.


Veerle Vanderhulst Ph.D.
Veerle Vanderhulst works at the Faculty of Law and Criminology, Vrije Universiteit Brussel
Article

Access_open Het concept vaderschap

Authors Eline Smeuninx MA
AbstractAuthor's information

    Dit artikel ontleedt het vaderschap, zowel op Belgisch als Europees niveau. Wie juridisch als vader wordt aangeduid, is niet altijd biologisch of sociaal vader voor een kind. Hoe dient de afweging van rechten en plichten voor deze verschillende vaders dan te gebeuren?
    Deel één bespreekt de vaderlijke afstamming naar Belgisch recht aan de hand van recente rechtspraak van het Grondwettelijk Hof. In vier centrale thema’s wordt het standpunt van het Hof geplaatst tegenover dat van de wetgever en het EHRM. Aan bod komen: bezit van staat, vervaltermijnen, het belang van het kind en verboden afstamming. De doelstelling lijkt het bewerkstelligen van een grotere individualisering van het afstammingsrecht. Dit leidt tot een patstelling voor de wetgever, die zal moeten bepalen hoe het afstammingsrecht naar de toekomst toe wordt geconstrueerd. Verdedigd wordt dat een belangenafweging zich voornamelijk dient te situeren bij de betwistingsprocedure, daar waar bij gebrek aan een reeds gevestigd juridisch vaderschap de biologische band mag primeren.
    Vervolgens wordt het vaderschap naast het moederschap geplaatst. Waar voor moeders een zekere vanzelfsprekendheid geldt, is dit allesbehalve zo voor vaders. Bovendien heeft de moeder een bepaalde zeggenschap over wie de vader van het kind wordt.
    Na een toelichting van het begrip ouderlijk gezag wordt de kneedbaarheid ervan aangegrepen om nieuwe voorstellen te formuleren. Ingrepen op het ouderlijk gezag, waaronder de ontzetting, kunnen ervoor zorgen dat een sociaal onwenselijke biologische afstammingsband alsnog kan worden gevestigd. Wanneer meerdere vaderfiguren zich aandienen, kan een uitbreiding van (bepaalde) gezagsrechten naar andere personen soelaas bieden.
    Tot slot verkennen we de verdeling van verschillende vaderfuncties over meerdere personen, zoals die reeds bestaat voor het omgangsrecht en de alimentatieverplichting. De lege ferenda wordt gepleit voor een “attest van verwekkerschap”, een verklaring naar recht van het biologisch verwekkerschap, waaraan bepaalde rechtsgevolgen worden gekoppeld.
    This article analyses fatherhood from a Belgian and European context. The legal father is not necessarily the biological or social father. How should we balance the rights and obligations of these different kinds of fatherhood?
    Part one reviews paternity in Belgian law through recent jurisprudence of the Supreme Court. In four central themes the Supreme Court’s position is weighed against that of the legislator and the ECHR. The four central themes are discussed in the following order: “possession of state”, statutes of limitations, the best interests of the child, and illegal filiation. The aim of the Supreme Court seems to be a case by case appreciation of filiation. It is then up to the legislator to decide how legal parentage is to be construed in the future. A balancing of interests should be the primary - and maybe even exclusive - consideration when the paternity is disputed. Where legal paternity has yet to be established, biological ties should be decisive.
    Next, legal paternity will be compared to legal maternity. Whereas establishing legal parentage seems to be quite evident in the case of mothers, this is not so straightforward for fathers. Moreover the mother has a say in who is to be the legal father.
    After a clarification ofthe concept ‘parental authority’, its flexible nature is taken as a starting point to suggest new solutions. Intervening in parental authority allows us to establish the socially undesirable biological paternity.In the case of multiple father figures, an expansion of specific authority rights to others may offer an alternative solution.
    Lastly, we explore the possibility of sharing paternal rights and obligations among multiple candidates, as is the case for visitation rights and child support obligations. We argue in favour of a “certificate of procreation” - a declaration of biological relationship that generates specific legal consequences.


Eline Smeuninx MA
Eline Smeuninx graduated from the law faculty of the University of Antwerp in 2014. She now specialises in medical law. As of September 2015 she will work as an associate in a law firm in Antwerp.

    Het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV) is in het leven geroepen om internationale kinderontvoering tegen te gaan en is sinds 1 september 1990 voor Nederland van kracht. Het uitgangspunt van het verdrag is dat kinderen die van de ene naar de andere Verdragsstaat ontvoerd zijn zo spoedig mogelijk dienen terug te keren naar de Staat van gewoon verblijf. De rechter van de Staat waarnaar het kind ontvoerd is kan echter van dit uitgangspunt afwijken, en derhalve een verzoek tot teruggeleiding van het ontvoerde kind afwijzen, door gebruik te maken van een van de zogenoemde weigeringsgronden die zijn neergelegd in de artikelen 12, 13 en 20 HKOV. Deze bijdrage gaat in op de wijze waarop deze weigeringsgronden de afgelopen (ruim) vijfentwintig jaar in de Nederlandse jurisprudentie zijn toegepast. Uit die jurisprudentieanalyse volgt dat de weigeringsgronden in het algemeen niet (te) ruim worden geïnterpreteerd, maar dat een beroep daarop wel degelijk succesvol kan zijn. Vanwege de casuïstische aard van internationale kinderontvoeringszaken kunnen echter niet eenvoudig één of meer combinaties van factoren worden aangewezen op grond waarvan aanstonds duidelijk is dat een teruggeleidingsverzoek zal worden afgewezen.
    The Hague Convention on the Civil Aspects of International Child Abduction aims to prevent international child abduction. The Convention came into force in the Netherlands on the 1st September 1990.
    As a starting point, the Convention holds that a child abducted from one Contracting State and taken to another should be promptly returned to the country of his or her habitual residence. However, the court of the Contracting State to which a child has been abducted may depart from this rule and decide to dismiss the application for the return of the child on the basis of one of the exceptions stipulated in Articles 12, 13 or 20 of the Convention.
    This article deals with the way in which the above-mentioned provisions have been applied in Dutch case law since the Convention came into force. From the analysis of the case law it can be generally established that courts tent to interpret these exceptions rather restrictively. Nevertheless, such exceptions have still been successfully invoked. However, owing to the casuistically nature of international child abduction matters it is not possible to uncover certain combinations of factors that would definitively lead to the rejection of return of the child.


dr. mr. Geeske Ruitenberg
Geeske Ruitenberg is lecturer/researcher at the VU University Amsterdam.

    This report discusses the interesting remarks and conclusions made by the speakers at the ERA seminar, ‘Recent Case Law of the European Court of Human Rights in Family Law Matters’, which took place in Strasbourg on 11-12 February 2016. The report starts with a brief discussion on the shifting notion of ‘family life’ in the case law of the ECtHR, then turns to best interests of the child in international child abduction cases, the Court’s recognition of LGBT rights and finally the spectrum of challenges regarding reproductive rights in the Court’s case law. The overarching general trend is that the Court is increasingly faced with issues concerning non-traditional forms of family and with issues caused by the internationalisation of families. How this is seen in the Court’s recent case law and how it effects the various areas of family law is discussed in this report.


Charlotte Mol LL.B.
Charlotte Mol is a Legal Research Master student at the University of Utrecht, where she specializes in family law and private international law. She has assisted the Commission on European Family Law with the editing of the comparative study on informal relationships. As a guest student she visited the University of Antwerp for two months, where she researched the best interests of the child in international child abduction cases in collaboration with, and under the supervision of, Prof. Thalia Kruger. She holds a European Law School LL.B. from Maastricht University.